De zware houten deur van de oude kerk gaat makkelijk open. ‘Hij mag op een kier blijven’, zegt een meneer met een nette blouse onder een zachte trui en hij begroet me vervolgens met een handdruk. Hij wijst me op de kapstokken, de thee en koffie, waarna ik mij weer van hem losmaak. Maar opnieuw knijpt hij in mijn hand en zegt me dat hij het heel fijn vindt dat ik er ben en dat ik echt, maar dan ook écht héél erg welkom ben. Verward en verwarmd door zoveel vriendelijkheid hang ik mijn jas op, haal mijn kopje thee en loop ermee de zaal in en neem plaats in een lege rij.
Het geroezemoes stopt als schrijver en theoloog Alain Verheij naar de microfoon loopt. Voor hij vertelt over zijn boek God en ik legt hij uit waarom hij ooit koos voor de studie theologie. Terwijl ik luister naar interessante verhalen, kijk ik eens goed om mij heen. De pilaar naast mij, het spreekgestoelte aan de andere kant, de hoek; er begint me iets te dagen. Ik besef dat ik precies zit op de plek waar ik zeven jaar geleden naast de doodskist van mijn moeder een liedje stond te zingen op haar uitvaart op een ijskoude dag in maart. De hoek waar ik verdrietig en vertwijfeld zong dat ‘het goed was’.
Zeven jaar geleden, een tijd waarin ik veel vragen had. En omdat ik me daar niet bij op mijn gemak voelde, wilde ik zo snel mogelijk de antwoorden. Daar had ik een kerk op uitgekozen. Als ik het even niet wist, waren er mannen die bijpassende Bijbel verzen voorlazen en ze vertelden me ook hoe ik die moest toepassen op mijn eigen situatie. De afgesproken antwoorden, waarover was besloten in vergaderingen waar geen vrouwen bij mochten zijn, maakten het beantwoorden van mijn levensvragen een eitje. Uit liefde hoopte men zo te voorkomen dat ik een ‘verkeerd’ beeld van God zou krijgen of te veel in mezelf ging geloven. De verdacht veel op elkaar lijkende replieken hielpen mij heel snel aan antwoorden. Alles was heerlijk duidelijk.
Fijn, dacht ik lange tijd, maar de dogma’s gaven slechts mijn oppervlakte rust. Daaronder borrelde het al. Met name op avonden dat ik terugkwam van verdiepingsavonden was ik moe en onrustig van het denken in cirkels.
Alles veranderde toen er een jaar aanbrak waarin verschillende mensen zichzelf en anderen opbliezen, neerstaken, doodreden en neerschoten in Europa, omwille van ‘de waarheid’ van hun geloof. De explosies veroorzaakten chaos in mijn hoofd. Mijn kaartenhuis stortte in door het besef dat mijn eigen geloof ook was gegoten in beton. Er was geen ruimte voor mijzelf of voor andermans waarheden. De muurvaste antwoorden waaraan ik mij vastklampte deden niet veel goeds voor mijn gezondheid (hyperventilatie, neerslachtigheid) maar vormden ook een glijdend vlak. Als ik bereid was tot het opofferen van mijn vrede en rust, dan zou ik toch ook kunnen eindigen met een bomgordel om?
Die conclusie vond ik verontrustend vanzelfsprekend en van schrik ben ik mijn geloof in stukken gaan opbreken en heroverwegen. Ik heb het laten rusten en bevind me nu in een niemandsland vol open einden, waar veel bovennatuurlijke avonturen gebeuren, waar ik het gevoel heb dat ik welkom ben met al mijn vragen, maar waar ik ook leer om zonder antwoorden te leven.
Ik neem een slok van mijn thee en bedenk dat ik zeven jaar geleden, in dit oude gebouw niet alleen afscheid nam van mijn moeder, maar ook was begonnen met het gedag zeggen van mijn familie die De Kerk heet. Om mij heen stellen senioren hun vragen aan Alain over de toekomst van de kerk en kerkverlating onder de huidige generatie. ‘Hebben jongere mensen niet gewoon moeite met zich te verbinden?’, vraagt een lieve vrouw zich af. In mijn theekopje fluister ik: ‘U hebt het over mijn generatie, over mij. Ik kan me inmiddels heel goed verbinden, met name met mijzelf en mijn eigen ervaringen. En die vaardigheid heb ik juist buiten de kerk geleerd.’