Ja, ik dacht dat ik met hem wilde zoenen. Maar dat was voordat we waren begonnen. Ik was, na een gezellige middag praten over het wonder van de lente, ziekenhuizen en zelfs over de afvalverwerking nabij de stad, opgetogen over het feit dat we over uiteenlopende onderwerpen met elkaar van gedachten konden wisselen zonder dat het saai werd. En op die leeftijd, of in die tijd, dacht ik nog dat je dan daarna gaat zoenen.
Hij dacht dat schijnbaar ook, want toen het tijd werd om te gaan en hij zijn handen om zijn stuur fietsstuur klemde, keek hij naar mijn mond en opende de zijne. Inmiddels hing ik met mijn gezicht schuin voor zijn gezicht. Ik zag de stukjes pinda wel in de groeven van zijn kiezen, en ik voelde wel afkeer tegen het idee dat ik straks met mijn tong rondjes zou draaien om zijn wit uitgeslagen tong, maar toch stapte ik niet achteruit.
In plaats daarvan sloot ik mijn mond om die van hem. Twee zuignappen zogen zich vast aan elkaar, onze monden werden één. Onze tongen als naaktslakken roerden restjes borrelnootjes en zoete Sinas door elkaar. Ik bedacht na enkele seconden dat we natuurlijk niet persé hoefden te zoenen en trok mijn tong terug. Maar hij zag dat als een uitnodiging om verder te roeren in mijn mond, die ik steeds had geprobeerd af te sluiten van zijn etensresten en frisdrank nasmaak. Een stukje pinda had losgelaten uit zijn gebit en hing nu in mijn mondhoek. Ik probeerde het wild uit mijn mond te wippen, hoppa, zijn mond weer in. Alleen wakkerde mijn wilde getong zijn passie nog meer aan en zijn lichaam reageerde door overmatig veel speeksel te produceren, dat weer in mijn mond belandde.
‘Gadverdamme!’ Ik spuugde al het speeksel, de pindarestjes, de zoetigheid uit op zijn fietszadel. Met mijn mouw veegde ik mijn gezicht schoon en boos keek ik hem aan.
‘We hoeven dit niet te doen hè? Dit is voor niemand leuk!’
‘Ik ben blij dat je het zegt’, lachte hij en ook hij leegde zijn mond. Wel netjes naast zijn fiets. Ik haalde een papieren zakdoekje uit mijn broekzak waarmee ik het zadel schoonmaakte. Mijn haren raakten zijn arm. Hij glimlachte lief. Toen opende ik de schuttingdeur om hem er door te laten met zijn fiets. Zijn jas rook naar schone was.
‘Dat was echt wel goor’, zei ik boos. Hij stapte op zijn fiets en keek om.
‘Ik heb ook nog nooit zo’n ranzige zoen gehad!’, zei hij met een puurheid in zijn ogen. Wat een mooie ogen, dacht ik.
Toen ik hem nakeek op zijn fiets en zag dat hij nog eenmaal op de grond spuugde, kreeg ik ineens heel veel zin om hem nog een keer te zoenen.